Klaagliederen 1:10

10 Jod. De tegenpartijder heeft zijn hand aan al haar gewenste dingen uitgebreid; immers heeft zij aangezien, dat de heidenen in haar heiligdom gingen, waarvan Gij geboden hadt, dat zij in Uw gemeente niet komen zouden.

Klaagliederen 1:10 Meaning and Commentary

Lamentations 1:10

The enemy hath spread out his hands on all her pleasant
things
Meaning not the wealth and riches, the goods and substance, or the rich furniture in their own houses; but the precious things in the house of God, the ark, the table, the altar, the priests garments, and vessels of the sanctuary, and the gifts of the temple, and everything valuable in it; these the enemy stretched out his hands and seized upon, and claimed them as his own; took them as a booty, prey, and plunder. Jarchi ^F23 interprets the enemy of the Moabites and Ammonites, who seized upon the books of the law, in which are things more desirable than gold and silver, and burnt them; because there was a law in them that forbid them entering into the congregation of Israel; but the Targum better explains it of Nebuchadnezzar the wicked; for he and the Chaldean army are doubtless meant; who plundered and ransacked the temple of all its pleasant, precious, and valuable things: for she hath seen [that] the Heathen entered into her sanctuary;
not into the land of Israel only, the holy land; but into the temple, the sanctuary of the Lord; but called hers, because it was built for her use, that the congregation of Israel might worship the Lord in it; into this with her own eyes, though forced to it, and sore against her will, and to her great grief and trouble, she saw the Chaldeans enter, and ravage and spoil it: whom thou didst command [that] they should not enter into thy
congregation;
these Jarchi interprets of the Moabites and Ammonites again; and so does the Targum here; paraphrasing them thus,

``whom thou didst command by the hand of Moses the prophet, concerning Ammon and Moab, that they were not worthy to enter into thy congregation;''

and concerning whom there is an express law forbidding it, ( Deuteronomy 23:1-3 ) ; and it may be there were Moabites and Ammonites in the Chaldean army, assisting in the taking of Jerusalem; and who entered into the temple when it was taken.

---

FOOTNOTES:

F23 E Talmud. Bab. Yebamot, fol 16. 2.

Klaagliederen 1:10 In-Context

8 Cheth. Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd, daarom is zij als een afgezonderde vrouw geworden; allen, die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben; zij zucht ook, en zij is achterwaarts gekeerd.

9 Teth. Haar onreinheid is in haar zomen, zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald; zij heeft geen trooster. HEERE, zie mijn ellende aan, want de vijand maakt zich groot.

10 Jod. De tegenpartijder heeft zijn hand aan al haar gewenste dingen uitgebreid; immers heeft zij aangezien, dat de heidenen in haar heiligdom gingen, waarvan Gij geboden hadt, dat zij in Uw gemeente niet komen zouden.

11 Caph. Al haar volk zucht, brood zoekende, zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven, om de ziel te verkwikken. Zie, HEERE, en aanschouw, dat ik onwaard geworden ben.

12 Lamed. Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart, die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns.