Leviticus 26:5

5 En de dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadiging toe, en gij zult zeker in uw land wonen.

Leviticus 26:5 Meaning and Commentary

Leviticus 26:5

And your threshing shall reach unto the vintage, and the
vintage shall reach unto the sowing time
Signifying that there should be such plentiful harvests of barley and wheat, the first of which began in March, as would employ them in threshing them out unto the time of vintage, which may be supposed to, be in the month of July; for on the twenty ninth of Sivan, which was about the middle of June, was the time of the first ripe grapes, as appears, (See Gill on Numbers 13:20); and that they should have such quantities of grapes on their vines, as would employ them in gathering and pressing them until seedtime, which was usually in October, see ( Amos 9:13 ) ; and ye shall eat your bread to the full;
which is put for all provisions; and the meaning is, they should have plenty of food, eat full meals, or however, what they ate, whether little or much, should be satisfying and refreshing to them, having it with a divine blessing: and dwell in your land safely;
would have no need to go out of it into other lands for the sake of food, and would be in no danger from enemies invading them and carrying off their substance; plenty without safety would not be so great a blessing as with it, since, though they had it, they might be deprived of it, wherefore security from enemies is promised.

Leviticus 26:5 In-Context

3 Indien gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden, en die doen zult;

4 Zo zal Ik uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven, en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven;

5 En de dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadiging toe, en gij zult zeker in uw land wonen.

6 Ook zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult te slapen liggen, en niemand zij, die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden, en het zwaard zal door uw land niet doorgaan.

7 En gij zult uw vijanden vervolgen; en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.