Lukas 1:27

27 Tot een maagd, die ondertrouwd was met een man, wiens naam was Jozef, uit den huize Davids; en de naam der maagd was Maria.

Lukas 1:27 Meaning and Commentary

Luke 1:27

To a virgin
A pure virgin, that never knew man; (See Gill on Luke 1:34) and yet

espoused to a man whose name was Joseph;
but they were not come together, nor had he taken her for his wife, and home to his house, nor had they cohabited:

of the house of David;
which, according to the grammatical construction of the words, may be connected either with the virgin, or with Joseph, to whom she was espoused; and is true of both; for they both were of the house and lineage of David: and this shows what a low condition David's family was in, that the persons that were the nearest allied to it were a carpenter, and a poor virgin; and both residing in so despicable a place as Nazareth in Galilee:

and the virgin's name was Mary;
a name frequent among the Jews, and the same with Miriam; of which name was the sister of Moses and Aaron.

Lukas 1:27 In-Context

25 Alzo heeft mij de Heere gedaan, in de dagen, in welke Hij mij aangezien heeft, om mijn versmaadheid onder de mensen weg te nemen.

26 En in de zesde maand werd de engel Gabriel van God gezonden naar een stad in Galilea, genaamd Nazareth;

27 Tot een maagd, die ondertrouwd was met een man, wiens naam was Jozef, uit den huize Davids; en de naam der maagd was Maria.

28 En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij begenadigde; de Heere is met u; gij zijt gezegend onder de vrouwen.

29 En als zij hem zag, werd zij zeer ontroerd over dit zijn woord, en overlegde, hoedanig deze groetenis mocht zijn.