Richtere 2:15

15 Overal, waarheen zij uittogen, was de hand des HEEREN tegen hen, ten kwade, gelijk als de HEERE gesproken, en gelijk als de HEERE gezworen had; en hun was zeer bang.

Richtere 2:15 Meaning and Commentary

Judges 2:15

Whithersoever they went out, the hand of the Lord was against
them for evil
They prospered not in any business they undertook, or put their hands unto; or in any expedition they went upon, or when they went out to war, as Kimchi, Ben Melech, and Abarbinel explain the phrase: the battle went against them, because God was against them; his hand was against them, and there was no resisting and turning that back; and this sense seems to agree with what goes before and follows after; though in some Jewish writings ^F1 it is explained of those that went out of the land to escape the calamities of it, and particularly of Elimelech and his two sons, Mahlon and Chilion, ( Ruth 1:1 Ruth 1:2 ) ;

as the Lord had said, and as the Lord had sworn unto them;
having ratified and confirmed his threatening with an oath, that if they served other gods, he would surely bring upon them all the curses of the law; see ( Deuteronomy 29:12-20 ) ;

and they were greatly distressed;
by the Canaanites they suffered to dwell among them, who were pricks in their eyes, and thorns in their sides, as had been threatened them; and by the nations round about them, who came in upon them, and plundered them, and carried them captive.

---

FOOTNOTES:

F1 Seder Olam Rabba, c. 12. p. 34.

Richtere 2:15 In-Context

13 Want zij verlieten den HEERE, en dienden de Baal en Astharoth.

14 Zo ontstak des HEEREN toorn tegen Israel, en Hij gaf hen in de hand der rovers, die hen beroofden; en Hij verkocht hen in de hand hunner vijanden rondom; en zij konden niet meer bestaan voor het aangezicht hunner vijanden.

15 Overal, waarheen zij uittogen, was de hand des HEEREN tegen hen, ten kwade, gelijk als de HEERE gesproken, en gelijk als de HEERE gezworen had; en hun was zeer bang.

16 En de HEERE verwekte richteren, die hen verlosten uit de hand dergenen, die hen beroofden;

17 Doch zij hoorden ook niet naar hun richteren, maar hoereerden andere goden na, en bogen zich voor die; haast weken zij af van den weg, dien hun vaders gewandeld hadden, horende de geboden des HEEREN; alzo deden zij niet.