1 Samuël 26:15

15 Toen zeide David tot Abner: Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk in Israel? Waarom dan hebt gij over uw heer, den koning, geen wacht gehouden? Want daar is een van het volk gekomen, om den koning, uw heer, te verderven.

1 Samuël 26:15 Meaning and Commentary

1 Samuel 26:15

And David said to Abner, [art] not thou a [valiant] man?
&c.] Or a man ^F21, a man of great fame for courage and valour, a man of great authority, who had the next post in the army under Saul, but had not behaved like a man, worthy of his character and office:

and who [is] like to thee in Israel?
none that bare so great a name, or was in so high an office, who therefore should have been careful to have acted according to both:

wherefore then hast thou not kept thy lord the king?
took care to have set a guard about his person while he slept; which perhaps was neglected through a contempt of David and his men, as being in no fear of them:

for there came one of the people in to destroy the king thy lord;
that is, there had been one in the camp that night, who had entered there with that view to have destroyed him, had he an opportunity, and which did offer; this was true of Abishai, who no doubt went down with David into the camp with that intent, though David did not, and therefore he says, "one of the people", not more; for though two went in, only one with that view: David observes to them the danger the king was in, his carefulness of him to preserve his life, to whom only it was owing, and the negligence of Abner, and those under his command.

---

FOOTNOTES:

F21 (vya) "vir", V. L. Pagninus, Montanus, Tigurine version, Piscator.

1 Samuël 26:15 In-Context

13 Toen David over aan gene zijde gekomen was, zo stond hij op de hoogte des bergs van verre, dat er een grote plaats tussen hen was.

14 En David riep tot het volk, en tot Abner, den zoon van Ner, zeggende: Zult gij niet antwoorden, Abner? Toen antwoordde Abner en zeide: Wie zijt gij, die tot den koning roept?

15 Toen zeide David tot Abner: Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk in Israel? Waarom dan hebt gij over uw heer, den koning, geen wacht gehouden? Want daar is een van het volk gekomen, om den koning, uw heer, te verderven.

16 Deze zaak, die gij gedaan hebt, is niet goed; zo waarachtig als de HEERE leeft, gijlieden zijt kinderen des doods, die over uw heer, den gezalfde des HEEREN, geen wacht gehouden hebt! En nu, zie, waar de spies des konings is, en de waterfles, die aan zijn hoofdeinde was.

17 Saul nu kende de stem van David, en zeide: Is dit uw stem, mijn zoon David? David zeide: Het is mijn stem, mijn heer koning!