1 Samuël 29:4

4 Doch de oversten der Filistijnen werden zeer toornig op hem, en de oversten der Filistijnen zeiden tot hem: Doe den man wederkeren, dat hij tot zijn plaats wederkere, waar gij hem besteld hebt, en dat hij niet met ons aftrekke in den strijd, opdat hij ons niet tot een tegenpartijder worde in den strijd; want waarmede zou deze zich bij zijn heer aangenaam maken? Is het niet met de hoofden dezer mannen?

1 Samuël 29:4 Meaning and Commentary

1 Samuel 29:4

And the princes of the Philistines were wroth with him
With Achish, for giving such a character of David, and taking his part, in order to detain him, if possible:

and the princes of the Philistines said unto him, make this fellow
return;
they speak of him with contempt, and insist on it that Achish order him to turn back, and go no further with them:

that he may go again to his place which thou hast appointed him;
to Ziklag, the place that Achish had given him for his residence, ( 1 Samuel 27:6 ) ; they did not desire to have him sent to his own country, and to Saul, since should a reconciliation be made between them, he would be of great service to Saul against them:

and let him not go down with us to battle;
into the valley of Jezreel, where the Israelites had pitched:

lest in the battle he be an adversary to us:
and fall upon them behind, being in the rear, while they were engaging in the front with Israel:

for wherewith should he reconcile himself unto his master?
to Saul he had offended, and fled from:

[should it] not [be] with the heads of these men?
the Philistines; or unless by the heads of these men F13; he had no other way of making his peace with his master but by cutting off the heads of the Philistines; and therefore he was a dangerous man to take with them into the battle.


FOOTNOTES:

F13 (yvarb alh) "nisi per capita", Noldius, p. 257. No. 1147.

1 Samuël 29:4 In-Context

2 En de vorsten der Filistijnen togen daarheen met honderden, en met duizenden; doch David met zijn mannen togen met Achis in den achtertocht.
3 Toen zeiden de oversten der Filistijnen: Wat zullen deze Hebreen? Zo zeide Achis tot de oversten der Filistijnen: Is deze niet David, de knecht van Saul, den koning van Israel, die deze dagen of deze jaren bij mij geweest is? En ik heb in hem niets gevonden van dien dag af, dat hij afgevallen is tot dezen dag toe.
4 Doch de oversten der Filistijnen werden zeer toornig op hem, en de oversten der Filistijnen zeiden tot hem: Doe den man wederkeren, dat hij tot zijn plaats wederkere, waar gij hem besteld hebt, en dat hij niet met ons aftrekke in den strijd, opdat hij ons niet tot een tegenpartijder worde in den strijd; want waarmede zou deze zich bij zijn heer aangenaam maken? Is het niet met de hoofden dezer mannen?
5 Is dit niet die David, van denwelken zij in den rei elkander antwoordden, zeggende: Saul heeft zijn duizenden geslagen, maar David zijn tienduizenden?
6 Toen riep Achis David, en zeide tot hem: Het is zo waarachtig als de HEERE leeft, dat gij oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang met mij in het leger is goed in mijn ogen; want ik heb geen kwaad bij u gevonden, van dien dag af, dat gij tot mij zijt gekomen, tot dezen dag toe; maar gij zijt niet aangenaam in de ogen der vorsten.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.