1 Samuël 6:13

13 En die van Beth-Semes maaiden den tarweoogst in het dal, en als zij hun ogen ophieven, zagen zij de ark en verblijdden zich, als zij die zagen.

1 Samuël 6:13 Meaning and Commentary

1 Samuel 6:13

And they of Bethshemesh were reaping their wheat harvest in
the valley
Which began at Pentecost, in the month Sivan, about our May; so that there were many people in the fields, who were eyewitnesses of this wonderful event:

and they lifted up their eyes, and saw the ark, and rejoiced to see it;
for though the ark while in the tabernacle was only seen by the high priest, when he went into the holy of holies; yet this having been brought out from thence, and exposed in the camp of Israel, some of this place very probably were there at that time, and had seen it, and knew it again by its form and splendour; and which gave them great pleasure to behold, which had been taken, and had been so long in the hand of the enemy, and the people of Israel deprived of it; which was the symbol of the divine Presence among them, and now restored to them again; and in this wonderful way, without seeking for it, without going to war on account of it, without paying a ransom for it; and was brought to them in a cart drawn by cattle without a driver, the lords of the Philistines with a large retinue following it. This is to be understood not of their looking "into" it, as they afterwards did, and were punished, as Kimchi; but of their looking "on" it.

1 Samuël 6:13 In-Context

11 En zij zetten de ark des HEEREN op den wagen, en het koffertje met de gouden muizen, en de beelden hunner spenen.
12 De koeien nu gingen recht in dien weg, op den weg naar Beth-Semes op een straat; zij gingen steeds voort, al loeiende, en weken noch ter rechter hand noch ter linkerhand; en de vorsten der Filistijnen gingen achter dezelve tot aan de landpale van Beth-Semes.
13 En die van Beth-Semes maaiden den tarweoogst in het dal, en als zij hun ogen ophieven, zagen zij de ark en verblijdden zich, als zij die zagen.
14 En de wagen kwam op den akker van Jozua, den Beth-semiet, en bleef daar staande; en daar was een grote steen, en zij kloofden het hout van den wagen, en offerden de koeien den HEERE ten brandoffer.
15 En de Levieten namen de ark des HEEREN af en het koffertje, dat daarbij was, waarin de gouden kleinoden waren, en zetten ze op dien groten steen; en die lieden van Beth-Semes offerden brandofferen, en slachtten slachtofferen den HEERE, op denzelven dag.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.