2 Koningen 9:31

31 Toen nu Jehu ter poorte inkwam, zeide zij: Is het wel, o Zimri, doodslager van zijn heer?

2 Koningen 9:31 Meaning and Commentary

2 Kings 9:31

And as Jehu entered in at the gate
Either of the city of Jezreel, or of the king's palace:

she said, [had] Zimri peace, who slew his master?
Elah the son of Baasha king of Israel; no, he had not; he reigned but seven days, and, being besieged, burnt the king's house over him, and died, ( 1 Kings 16:10 1 Kings 16:18 ) , suggesting that the like would be his fate, who had slain his master Joram; or the words may be rendered, "O Zimri, the slayer of his master"; calling Jehu so, because of his likeness to Zimri.

2 Koningen 9:31 In-Context

29 In het elfde jaar nu van Joram, den zoon van Achab, was Ahazia koning geworden over Juda.
30 En Jehu kwam te Jizreel. Als Izebel dat hoorde, zo blankette zij haar aangezicht, en versierde haar hoofd, en keek ten venster uit.
31 Toen nu Jehu ter poorte inkwam, zeide zij: Is het wel, o Zimri, doodslager van zijn heer?
32 En hij hief zijn aangezicht op naar het venster, en zeide: Wie is met mij? Wie? Toen zagen op hem twee, drie kamerlingen.
33 En hij zeide: Stoot ze van boven neder. En zij stieten haar van boven neder, zodat van haar bloed aan den wand en aan de paarden gesprengd werd; en hij vertrad haar.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.