2 Samuël 21:11

11 En het werd David aangezegd, wat Rizpa, de dochter van Aja, Sauls bijwijf, gedaan had.

2 Samuël 21:11 Meaning and Commentary

2 Samuel 21:11

And it was told David what Rizpah the daughter of Aiah, the
concubine of Saul, had done.
] Whether this was told out of good will or ill will is not certain; however, it was not disagreeable to David, but served to move pity and compassion in him to the woman, and to stir him up to give an honourable interment to Saul and his sons; and which would show that this fact was not done out of personal pique and revenge to his family, but in obedience to the will of God, and the honour of his name.

2 Samuël 21:11 In-Context

9 En hij gaf hen in de hand der Gibeonieten, die ze ophingen op den berg voor het aangezicht des HEEREN; en die zeven vielen tegelijk; en zij werden gedood in de dagen van den oogst, in de eerste dagen, in het begin van den gersteoogst.
10 Toen nam Rizpa, de dochter van Aja, een zak, en spande dien voor zich uit op een rotssteen, van het begin van den oogst, totdat er water op hen drupte van den hemel; en zij liet het gevogelte des hemels op hen niet rusten des daags, noch het gedierte van het veld des nachts.
11 En het werd David aangezegd, wat Rizpa, de dochter van Aja, Sauls bijwijf, gedaan had.
12 Zo ging David henen, en nam de beenderen van Saul, en de beenderen van Jonathan, zijn zoon, van de burgeren van Jabes in Gilead, die dezelve gestolen hadden van de straat Beth-San, alwaar de Filistijnen ze hadden opgehangen, ten dage als de Filistijnen Saul sloegen op Gilboa.
13 En hij bracht van daar op de beenderen van Saul, en de beenderen van Jonathan, zijn zoon; ook verzamelden zij de beenderen der gehangenen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.