Deuteronomium 1:21

21 Ziet, de HEERE, uw God, heeft dat land gegeven voor uw aangezicht; trekt op, bezit het erfelijk, gelijk als de HEERE, uwer vaderen God, tot u gesproken heeft; vreest niet, en ontzet u niet.

Deuteronomium 1:21 Meaning and Commentary

Deuteronomy 1:21

Behold, the Lord thy God hath set the land before thee
The land of Canaan, on the borders of which they then were; (See Gill on Deuteronomy 1:8),

go up;
the mountain, by that way of it which was the way the spies went, and up to which some of the Israelites presumed to go when forbidden, they not complying with the call of God:

and possess it, as the Lord God of thy fathers hath said unto thee;
as in ( Deuteronomy 1:8 ) ,

fear not, neither be discouraged;
though the people of the land were numerous and strong, and their cities large and walled.

Deuteronomium 1:21 In-Context

19 Toen vertogen wij van Horeb, en doorwandelden die gans grote en vreselijke woestijn, die gij gezien hebt, op den weg van het gebergte der Amorieten, gelijk de HEERE, onze God, ons geboden had; en wij kwamen tot Kades-Barnea.
20 Toen zeide ik tot ulieden: Gij zijt gekomen tot het gebergte der Amorieten, dat de HEERE, onze God, ons geven zal.
21 Ziet, de HEERE, uw God, heeft dat land gegeven voor uw aangezicht; trekt op, bezit het erfelijk, gelijk als de HEERE, uwer vaderen God, tot u gesproken heeft; vreest niet, en ontzet u niet.
22 Toen naderdet gij allen tot mij, en zeidet: Laat ons mannen voor ons aangezicht heenzenden, die ons het land uitspeuren, en ons bescheid wederbrengen, wat weg wij daarin optrekken zullen, en tot wat steden wij komen zullen.
23 Deze zaak nu was goed in mijn ogen; zo nam ik uit u twaalf mannen, van elken stam een man.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.