Jeremia 21:5

5 En Ik Zelf zal tegen ulieden strijden, met een uitgestrekte hand en met een sterken arm, ja, met toorn, en met grimmigheid, en met grote verbolgenheid.

Jeremia 21:5 Meaning and Commentary

Jeremiah 21:5

And myself will fight against you
So far from being entreated to do for them according to his wondrous works in times past, as their friend; that he will set himself against them as their enemy; and sad it is to have God for an enemy: if God be for a people, none can be against them to do them any hurt; but if he is against them, it signifies nothing who is for them: this must be much more terrible to them than the whole Chaldean army, and the king of Babylon at the head of them: with an outstretched hand, and with a strong arm;
such as he had used formerly in delivering Israel out of Egypt, but now in delivering them into the hands of their enemies; and out of the reach of such a hand there is no getting; and under the weight of such an arm there is no supporting; see ( Exodus 6:6 ) ( 13:9 ) ; even in anger, and in fury, and in great wrath;
because of their sins and iniquities. This heap of words is used to show the greatness of his indignation: this was not the chastisement of a father, but the rebuke of an enemy; not a correction in love, but in hot displeasure; a punishment inflicted in vindictive wrath by a righteous Judge, appearing in a warlike manner.

Jeremia 21:5 In-Context

3 Toen zeide Jeremia tot hen: Zo zult gijlieden tot Zedekia zeggen:
4 Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ziet, Ik zal de krijgswapenen omwenden, die in ulieder hand zijn, met dewelke gij strijdt tegen den koning van Babel en tegen de Chaldeen, die u belegeren, van buiten aan den muur; en Ik zal ze verzamelen in het midden van deze stad.
5 En Ik Zelf zal tegen ulieden strijden, met een uitgestrekte hand en met een sterken arm, ja, met toorn, en met grimmigheid, en met grote verbolgenheid.
6 En Ik zal de inwoners dezer stad slaan, zowel de mensen als de beesten; door een grote pestilentie zullen zij sterven.
7 En daarna, spreekt de HEERE, zal Ik Zedekia, den koning van Juda, en zijn knechten, en het volk, en die in deze stad overgebleven zijn, van de pestilentie, van het zwaard en van den honger, geven in de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand hunner vijanden, en in de hand dergenen, die hun ziel zoeken; en hij zal ze slaan met de scherpte des zwaards; hij zal ze niet sparen, noch verschonen, noch zich ontfermen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.