Klaagliederen 1:12

12 Lamed. Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart, die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns.

Klaagliederen 1:12 Meaning and Commentary

Lamentations 1:12

[Is it] nothing to you, all ye that pass by?
&c.] O ye strangers and travellers that pass by, and see my distress, does it not at all concern you? does it not in the least affect you? can you look upon it, and have no commiseration? or is there nothing to be learned from hence by you, that may be instructive and useful to you? Some consider the words as deprecating; may the like things never befall you that have befallen me, O ye passengers; be ye who ye will; I can never wish the greatest stranger, much less a friend, to suffer what I do; nay, I pray God they never may: others, as adjuring. So the Targum,

``I adjure you, all ye that pass by the way, turn aside hither:''

or as calling; so the words may be rendered, "O all ye that pass by" {y}; and Sanctius thinks it is an allusion to epitaphs on tombs, which call upon travellers to stop and read the character of the deceased; what were his troubles, and how he came to his end; and so what follows is Jerusalem's epitaph: behold, and see if there be any sorrow like unto my sorrow, which is
done unto me;
as it is natural for everyone to think their own affliction greatest, and that none have that occasion of grief and sorrow as they have; though there is no affliction befalls us but what is common unto men; and when it comes to be compared with others, perhaps will appear lighter than theirs: wherewith the Lord hath afflicted me, in the day of his fierce anger;
signifying, that her affliction was not a common one; it was not from the hand of man only, but from the hand of God; and not in the ordinary way of his providence; but as the effect of his wrath and fury, in all the fierceness of it.

---

FOOTNOTES:

F25 (lk Mkyla awl) "O vos omnes", V. L.

Klaagliederen 1:12 In-Context

10 Jod. De tegenpartijder heeft zijn hand aan al haar gewenste dingen uitgebreid; immers heeft zij aangezien, dat de heidenen in haar heiligdom gingen, waarvan Gij geboden hadt, dat zij in Uw gemeente niet komen zouden.

11 Caph. Al haar volk zucht, brood zoekende, zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven, om de ziel te verkwikken. Zie, HEERE, en aanschouw, dat ik onwaard geworden ben.

12 Lamed. Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart, die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns.

13 Mem. Van de hoogte heeft Hij een vuur in mijn beenderen gezonden, waarover Hij geheerst heeft; Hij heeft voor mijn voeten een net uitgebreid, Hij heeft mij achterwaarts doen keren, Hij heeft mij woest en ziek gemaakt den gansen dag.

14 Nun. Het juk mijner overtredingen is aangebonden door Zijn hand, zij zijn samengevlochten, zij zijn op mijn hals geklommen; Hij heeft mijn kracht doen vervallen; de HEERE heeft mij in hun handen gegeven, ik kan niet opstaan.