Leviticus 13:1

1 Verder sprak de HEERE tot Mozes en tot Aaron, zeggende:

Leviticus 13:1 Meaning and Commentary

Leviticus 13:1

And the Lord spake unto Moses and unto Aaron
Aaron is addressed again, though left out in the preceding law, because the laws concerning leprosy chiefly concerned the priests, whose business it was to judge of it, and cleanse from it; and so Ben Gersom observes, mention is made of Aaron here, because to him and his sons belonged the affair of leprosies, to pronounce unclean or clean, to shut up or set free, and, as Aben Ezra says, according to his determination were all the plagues or strokes of a man, who should be declared clean or unclean:

saying;
as follows.

Leviticus 13:1 In-Context

1 Verder sprak de HEERE tot Mozes en tot Aaron, zeggende:
2 Een mens, als in het vel zijns vleses een gezwel, of gezweer, of witte blaar zal zijn, welke in het vel zijns vleses tot een plaag der melaatsheid zou worden, hij zal dan tot den priester Aaron, of tot een uit zijn zonen, de priesteren, gebracht worden.
3 En de priester zal de plaag in het vel des vleses bezien; zo het haar in die plaag in wit veranderd is, en het aanzien der plaag dieper is dan het vel zijns vleses, het is de plaag der melaatsheid; als de priester hem bezien zal hebben, dan zal hij hem onrein verklaren.
4 Maar zo de blaar in het vel zijn vleses wit is, en haar aanzien niet dieper is dan het vel, en het haar niet in wit veranderd is, zo zal de priester hem, die de plaag heeft, zeven dagen opsluiten.
5 Daarna zal de priester op den zevenden dag hem bezien; indien, ziet, de plaag, naar dat hij zien kan, is staande gebleven, en de plaag in het vel niet uitgespreid is, zo zal de priester hem zeven andere dagen opsluiten.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.