Ezechiël 37:25

25 En zij zullen wonen in het land, dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin uw vaders gewoond hebben; ja, daarin zullen zij wonen, zij en hun kinderen, en hun kindskinderen tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst zijn tot in eeuwigheid.

Ezechiël 37:25 Meaning and Commentary

Ezekiel 37:25

And they shall dwell in the land which I have given to Jacob
my servant
Abraham and Isaac are not mentioned, as Kimchi observes, because they had other children, who did not inherit the land; only Jacob, because the land was given to him, and his seed alter him: wherein your fathers have dwelt;
and so the more desirable to them; and whose inhabitation and possession of it were a pledge of theirs: and they shall dwell therein, even they and their children, and their
children's children for ever;
unto the end of the world, or personal coming of Christ: and so everything after promised them is said to be for ever: this shows that this prophecy had not its accomplishment in the return of the Jews from Babylon to their own land; since they have been dispossessed of that again, in which state they now are; but that it refers to time to come, when, being converted to Christ, they shall possess their land again, and dwell in it, as long as the sun and moon endure: and my servant David shall be their prince for ever;
or their king, as the Targum; and which cannot be understood of any temporal prince, but of the King Messiah, whose throne is for ever and ever; whose kingdom is an everlasting kingdom; and who shall reign over the house of Jacob for ever and ever, ( Psalms 45:6 ) ( Daniel 2:44 ) ( Luke 2:32 Luke 2:33 ) and to whom it is applied by several Jewish writers F11.


FOOTNOTES:

F11 T. Bab. Sanhedrin. fol. 98. 2. Ben Melech in Psal. cxliv. 14. Abendana Not. in Miclol Yophi in Hagg. ii. 23. Abarbinel, Mashmiah Jeshuah, fol. 8. 4. & 26. 1.

Ezechiël 37:25 In-Context

23 En zij zullen zich niet meer verontreinigen met hun drekgoden, en met hun verfoeiselen, en met al hun overtredingen; en Ik zal ze verlossen uit al hun woonplaatsen, in dewelke zij gezondigd hebben, en zal ze reinigen; zo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.
24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; en zij zullen allen te zamen een Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen.
25 En zij zullen wonen in het land, dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin uw vaders gewoond hebben; ja, daarin zullen zij wonen, zij en hun kinderen, en hun kindskinderen tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst zijn tot in eeuwigheid.
26 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal ze inzetten en zal ze vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid.
27 En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.