1 Samuël 25:14

14 Doch een jongeling uit de jongelingen boodschapte het aan Abigail, de huisvrouw van Nabal, zeggende: Zie, David heeft boden gezonden uit de woestijn, om onzen heer te zegenen; maar hij is tegen hen uitgevaren.

1 Samuël 25:14 Meaning and Commentary

1 Samuel 25:14

But one of the young men told Abigail, Nabal's wife
Not one of David's young men, as what follows shows, but one of Nabal's young men or servants, one of those David directs him to for the truth of what he said, ( 1 Samuel 25:8 ) ; this was one of those that had been employed in feeding sheep in the wilderness, where David was, and knew him, but was now at Carmel, and was present when David's messengers came to Nabal, and was privy to what passed:

saying, David sent messengers out of the wilderness to salute our
master;
in a very kind and handsome manner, to ask of his peace and welfare, and to wish him all happiness and prosperity; or "masters" F25 master and mistress, including both Nabal and Abigail:

and he railed on them;
gave them very abusive language, represented David and his men as a parcel of scoundrels, fugitives, and runaway servants, ( 1 Samuel 25:10 1 Samuel 25:11 ) ; or "he flew at them" F26; or "upon" them, in great wrath and fury, calling them hard names, bidding them begone about their business; the allusion is to a ravenous bird, which will fly at persons when it apprehends its young in any danger.


FOOTNOTES:

F25 (wnynda) "dominus nostros", Malvenda.
F26 (Mhb jeyw) "et involavit in eos", Coccei Lex. col. 607.

1 Samuël 25:14 In-Context

12 Toen keerden zich de jongelingen van David naar hun weg; en zij keerden weder, en kwamen, en boodschapten hem achtervolgens al deze woorden.
13 David dan zeide tot zijn mannen: Een iegelijk gorde zijn zwaard aan. Toen gordde een iegelijk zijn zwaard aan, en David gordde ook zijn zwaard aan; en zij togen op achter David, omtrent vierhonderd man, en daar bleven er tweehonderd bij het gereedschap.
14 Doch een jongeling uit de jongelingen boodschapte het aan Abigail, de huisvrouw van Nabal, zeggende: Zie, David heeft boden gezonden uit de woestijn, om onzen heer te zegenen; maar hij is tegen hen uitgevaren.
15 Nochtans zijn zij ons zeer goede mannen geweest; en wij hebben geen smaadheid geleden, en wij hebben niets gemist al de dagen, die wij met hen verkeerd hebben, toen wij op het veld waren.
16 Zij zijn een muur om ons geweest, zo bij nacht als bij dag, al de dagen, die wij bij hen geweest zijn, weidende de schapen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.