Psalmen 56; Psalmen 120; Psalmen 140; Psalmen 141; Psalmen 142

Viewing Multiple Passages

Psalmen 56

1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath.
2 Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.
3 Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!
4 Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.
5 In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zoude mij vlees doen?
6 Den gansen dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.
7 Zij rotten samen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten.
8 Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God!
9 Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in uw fles; zijn zij niet in Uw register?
10 Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.
11 In God zal ik het woord prijzen; in den HEERE zal ik het woord prijzen.
12 Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen?
13 O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden; [ (Psalms 56:14) Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden? ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.

Psalmen 120

1 Een lied op Hammaaloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord.
2 O HEERE! red mijn ziel van de valse lippen, van de bedriegelijke tong.
3 Wat zal U de bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen?
4 Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen.
5 O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone.
6 Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten.
7 Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij aan den oorlog.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.

Psalmen 140

1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
2 Red mij, HEERE! van den kwaden mens; behoed mij voor den man alles gewelds;
3 Die veel kwaads in het hart denken, allen dag samenkomen om te oorlogen.
4 Zij scherpen hun tong, als een slang; heet addervergift is onder hun lippen. Sela.
5 Bewaar mij, HEERE! van de handen des goddelozen; behoed mij van den man alles gewelds; van hen, die mijn voeten denken weg te stoten.
6 De hovaardigen hebben mij een strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs; valstrikken hebben zij mij gezet. Sela.
7 Ik heb tot den HEERE gezegd: Gij zijt mijn God; neem ter ore, o HEERE! de stem mijner smekingen.
8 HEERE, Heere, Sterkte mijns heils! Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage der wapening.
9 Geef, HEERE! de begeerten des goddelozen niet; bevorder zijn kwaad voornemen niet; zij zouden zich verheffen. Sela.
10 Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, de overlast hunner lippen overdekke hen.
11 Vurige kolen moeten op hen geschud worden; Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan.
12 Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel verdreven is.
13 Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak des ellendigen, en het recht der nooddruftigen zal uitvoeren. [ (Psalms 140:14) Gewisselijk, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven; de oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven. ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.

Psalmen 141

1 Een psalm van David. HEERE! ik roep U aan, haast U tot mij; neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep.
2 Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer.
3 HEERE! zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur mijner lippen.
4 Neig mijn hart niet tot een kwade zaak, om enigen handel in goddeloosheid te handelen, met mannen, die ongerechtigheid werken; en dat ik niet ete van hun lekkernijen.
5 De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds zijn, het zal mijn hoofd niet breken; want nog zal ook mijn gebed voor hen zijn in hun tegenspoeden.
6 Hun rechters zijn aan de zijde der steenrots vrijgelaten geweest, en hebben gehoord mijn redenen, dat zij aangenaam waren.
7 Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had.
8 Doch op U zijn mijn ogen, HEERE, Heere! op U betrouw ik, ontbloot mijn ziel niet.
9 Bewaar mij voor het geweld des striks, dien zij mij gelegd hebben, en voor de valstrikken van de werkers der ongerechtigheid.
10 Dat de goddelozen elk in zijn garen vallen, te zamen, totdat ik zal zijn voorbijgegaan.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.

Psalmen 142

1 Een onderwijzing van David, een gebed, als hij in de spelonk was.
2 Ik riep met mijn stem tot den HEERE; ik smeekte tot den HEERE met mijn stem.
3 Ik stortte mijn klacht uit voor Zijn aangezicht; ik gaf te kennen voor Zijn aangezicht mijn benauwdheid.
4 Als mijn geest in mij overstelpt was, zo hebt Gij mijn pad gekend. Zij hebben mij een strik verborgen op den weg, dien ik gaan zou.
5 Ik zag uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die mij kende, er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel.
6 Tot U riep ik, o HEERE! ik zeide: Gij zijt mijn Toevlucht, mijn Deel in het land der levenden.
7 Let op mijn geschrei, want ik ben zeer uitgeteerd; red mij van mijn vervolgers, want zij zijn machtiger dan ik. [ (Psalms 142:8) Voer mijn ziel uit de gevangenis, om Uw Naam te loven; de rechtvaardigen zullen mij omringen, wanneer Gij wel bij mij zult gedaan hebben. ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.