Change Translation
- Recent Translations
-
Audio Available
- All Translations
-
Audio Available
Psalmen 51; Psalmen 52; Psalmen 53; Psalmen 54; Psalmen 55; Psalmen 56; Psalmen 57
Viewing Multiple Passages
Share
Settings
Psalmen 51
1
Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
2
Toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathseba was ingegaan.
3
Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden.
4
Was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde.
5
Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.
6
Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten.
7
Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.
8
Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend.
9
Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.
10
Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt.
11
Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden.
12
Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest.
13
Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij.
14
Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij.
15
Zo zal ik de overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren.
16
Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen.
17
Heere, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen.
18
Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandofferen hebt Gij geen behagen.
19
De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten. [ (Psalms 51:20) Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op. ] [ (Psalms 51:21) Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid, aan brandoffer en een offer, dat gans verteerd wordt; dan zullen zij varren offeren op Uw altaar. ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Psalmen 52
1
Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester.
2
Als Doeg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimelech.
3
Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch den gansen dag.
4
Uw tong denkt enkel schade als een geslepen scheermes, werkende bedrog.
5
Gij hebt het kwade liever dan het goede, de leugen, dan gerechtigheid te spreken. Sela.
6
Gij hebt lief alle woorden van verslinding, en een tong des bedrogs.
7
God zal u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het land der levenden. Sela.
8
En de rechtvaardigen zullen het zien, en vrezen; en zij zullen over hem lachen, zeggende:
9
Ziet den man, die God niet stelde tot Zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk geworden door zijn beschadigen. [ (Psalms 52:10) Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid eeuwiglijk en altoos. ] [ (Psalms 52:11) Ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt; en ik zal Uw Naam verwachten; want hij is goed voor Uw gunstgenoten. ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Psalmen 53
1
Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op Machalath.
2
De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God; zij verderven het, en zij bedrijven gruwelijk onrecht; er is niemand, die goed doet.
3
God heeft van den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht.
4
Een ieder van hen is teruggekeerd, te zamen zijn zij stinkende geworden, er is niemand, die goed doet, ook niet een.
5
Hebben dan de werkers der ongerechtigheid geen kennis, die Mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen God niet aan.
6
Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard geworden, waar geen vervaardheid was; want God heeft de beenderen desgenen, die u belegerde, verstrooid; gij hebt hen beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen. [ (Psalms 53:7) Och, dat Israels verlossingen uit Sion kwamen! Als God de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn. ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Psalmen 54
1
Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth;
2
Als de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt zich David niet bij ons?
3
O God! verlos mij door Uw Naam, en doe mij recht door Uw macht.
4
O God! hoor mijn gebed; neig de oren tot de redenen mijns monds.
5
Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela.
6
Ziet, God is mij een Helper; de Heere is onder degenen, die mijn ziel ondersteunen.
7
Hij zal dit kwaad mijn verspieders vergelden; roei hen uit door Uw waarheid. [ (Psalms 54:8) Ik zal U met vrijwilligheid offeren; ik zal Uw Naam, o HEERE! loven, want Hij is goed. ] [ (Psalms 54:9) Want Hij heeft mij gered uit alle benauwdheid; en mijn oog heeft gezien op mijn vijanden. ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Psalmen 55
1
Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth.
2
O God! neem mijn gebed ter oren, en verberg U niet voor mijn smeking.
3
Merk op mij, en verhoor mij; ik bedrijf misbaar in mijn klacht, en maak getier;
4
Om den roep des vijands, vanwege de beangstiging des goddelozen; want zij schuiven ongerechtigheid op mij, en in toorn haten zij mij.
5
Mijn hart smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen.
6
Vrees en beving komt mij aan, en gruwen overdekt mij;
7
Zodat ik zeg: Och, dat mij iemand vleugelen, als ener duive, gave! ik zou henenvliegen, waar ik blijven mocht.
8
Ziet, ik zou ver wegzwerven, ik zou vernachten in de woestijn. Sela.
9
Ik zou haasten, dat ik ontkwame, van den drijvenden wind, van den storm.
10
Verslind hen, HEERE! deel hun tong; want ik zie wrevel en twist in de stad.
11
Dag en nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid en overlast is binnen in haar.
12
Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat.
13
Want het is geen vijand, die mij hoont, anders zou ik het hebben gedragen; het is mijn hater niet, die zich tegen mij groot maakt, anders zou ik mij voor hem verborgen hebben.
14
Maar gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid, mijn leidsman en mijn bekende!
15
Wij, die te zamen in zoetigheid heimelijk raadpleegden; wij wandelden in gezelschap ten huize Gods.
16
Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen.
17
Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de HEERE zal mij verlossen.
18
Des avonds, en des morgens, en des middags zal ik klagen en getier maken; en Hij zal mijn stem horen.
19
Hij heeft mijn ziel in vrede verlost van den strijd tegen mij; want met menigte zijn zij tegen mij geweest.
20
God zal horen, en zal hen plagen, als die van ouds zit, Sela; dewijl bij hen gans geen verandering is, en zij God niet vrezen.
21
Hij slaat zijn handen aan degenen, die vrede met Hem hadden; hij ontheiligt Zijn verbond.
22
Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden.
23
Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de rechtvaardige wankele. [ (Psalms 55:24) Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik, daarentegen, zal op U vertrouwen. ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Psalmen 56
1
Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath.
2
Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.
3
Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!
4
Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.
5
In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zoude mij vlees doen?
6
Den gansen dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.
7
Zij rotten samen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten.
8
Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God!
9
Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in uw fles; zijn zij niet in Uw register?
10
Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.
11
In God zal ik het woord prijzen; in den HEERE zal ik het woord prijzen.
12
Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen?
13
O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden; [ (Psalms 56:14) Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden? ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Psalmen 57
1
Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk.
2
Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.
3
Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden zal.
4
Hij zal van den hemel zenden, en mij verlossen, te schande makende dengene, die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden.
5
Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.
6
Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.
7
Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden in gevallen. Sela.
8
Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.
9
Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.
10
Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal U psalmzingen onder de natien.
11
Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken. [ (Psalms 57:12) Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde. ]
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.