Change Translation
- Recent Translations
-
Audio Available
- All Translations
-
Audio Available
Psalmen 119:89-176; 1 Corinthiërs 8
Viewing Multiple Passages
Share
Settings
Psalmen 119:89-176
89
Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.
90
Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;
91
Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten.
92
Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan.
93
Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.
94
Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.
95
De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.
96
In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd.
97
Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag.
98
Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij.
99
Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.
100
Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
101
Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.
102
Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.
103
Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!
104
Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.
105
Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.
106
Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.
107
Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord.
108
Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.
109
Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.
110
De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.
111
Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.
112
Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.
113
Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.
114
Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.
115
Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.
116
Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.
117
Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.
118
Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.
119
Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
120
Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
121
Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
122
Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.
123
Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
124
Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.
125
Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.
126
Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken.
127
Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.
128
Daarom heb ik alle Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat.
129
Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel.
130
De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.
131
Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.
132
Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.
133
Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.
134
Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.
135
Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.
136
Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.
137
Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.
138
Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.
139
Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.
140
Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.
141
Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.
142
Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.
143
Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.
144
De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.
145
Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.
146
Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.
147
Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.
148
Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.
149
Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht.
150
Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.
151
Maar Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.
152
Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.
153
Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.
154
Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging.
155
Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.
156
HEERE! Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten.
157
Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.
158
Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.
159
Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o HEERE! maak mij levend naar Uw goedertierenheid.
160
Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.
161
Schin. De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.
162
Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt.
163
Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.
164
Ik loof U zeven maal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.
165
Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot.
166
O HEERE! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
167
Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.
168
Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U.
169
Thau. O HEERE! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.
170
Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging.
171
Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.
172
Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.
173
Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.
174
O HEERE! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking.
175
Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen.
176
Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
1 Corinthiërs 8
1
Aangaande nu de dingen, die den afgoden geofferd zijn, wij weten, dat wij allen te zamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.
2
En zo iemand meent iets te weten, die heeft nog niets gekend, gelijk men behoort te kennen.
3
Maar zo iemand God liefheeft, die is van Hem gekend.
4
Aangaande dan het eten der dingen, die den afgoden geofferd zijn, wij weten, dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan een.
5
Want hoewel er ook zijn, die goden genaamd worden, hetzij in den hemel, hetzij op de aarde (gelijk er vele goden en vele heren zijn),
6
Nochtans hebben wij maar een God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar een Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem.
7
Doch in allen is de kennis niet; maar sommigen, met een geweten des afgods tot nog toe, eten als iets dat den afgoden geofferd is; en hun geweten, zwak zijnde, wordt bevlekt.
8
De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek.
9
Maar ziet toe, dat deze uw macht niet enigerwijze een aanstoot worde dengenen, die zwak zijn.
10
Want zo iemand u, die de kennis hebt, ziet in der afgoden tempel aanzitten, zal het geweten deszelven, die zwak is, niet gestijfd worden, om te eten de dingen, die den afgoden geofferd zijn?
11
En zal de broeder, die zwak is, door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is?
12
Doch gijlieden, alzo tegen de broeders zondigende, en hun zwak geweten kwetsende, zondigt tegen Christus.
13
Daarom, indien de spijs mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.